Moeilijke momenten: het verdriet van een jong stel

door: Anoniem

Moeilijke momenten: het verdriet van een jong stel

Niet iedereen die sterft, is al op leeftijd. Soms helpt een vrijwilliger ook bij jonge mensen. In dit verhaal is de cliënt even oud als haar eigen zoon. Ze is de hele nacht bij hen. Een schrijnende situatie. “Zijn vrouw, die daar dan zo alleen achterblijft…”

Ik ben in januari gebeld door de coördinator.
Zij zei: ‘Ja, het is wel een heftige inzet hoor voor vannacht.’
Toen zei ik: ‘Heftig?’
‘Ja, het is een meneer van zesentachtig.’
‘Ja’, zei ik.
‘Van zesentachtig.’
Ik zei: ‘Ja.’
‘Negentien zesentachtig’, zei ze.
Ik zeg: ‘Oeps. Dat is even wat anders.’
Die was dus gewoon nog maar dertig jaar.
Ik zeg: ‘Mijn zoon is van 1986. Dat is inderdaad wel heel erg heftig.’

En toen vertelde ze even in het kort hoe of wat allemaal. En je krijgt de naam en het adres en dan ga je. En dat vond ik ook wel echt heel erg spannend en heel erg indrukwekkend. Hij is de volgende ochtend vroeg overleden. Ik was daar niet bij. Hij had ook nog een hele jonge vrouw. Ik heb gewoon gezorgd dat zij niet alleen was.
Ik zei: ‘Ik wil wel blijven, ik wil dat jij niet alleen bent.’
‘Nee’, zegt ze. ‘Ik bel mijn moeder.’
Ik zei: ‘Dan bel je nu, want ik ga niet eerder weg dan dat je moeder er is.’

En die moeder woonde twee straten verder en die zou komen. Dus toen ging ik maar. Op een gegeven moment moet je het toch loslaten. Maar ik vond dat heel heftig. Zo’n jong iemand.

Zij zijn tussen de chemo’s door getrouwd. Hij was dus al heel erg ziek en had al het een en ander meegemaakt. Hij zat aan het zuurstof. Hij kon ontzettend moeilijk slapen. Tot dan toe had zijn vrouw het helemaal alleen gedaan. Die dag was er voor het eerst een hoog-laagbed gekomen en de verzorging ingezet. En de verzorging zei meteen: ‘Dit moet jij niet meer alleen doen. Wij gaan hulp voor jou regelen.’ Nou, die hulp kwam dus in de vorm van mij ’s avonds. Toen heeft zij het een en ander zitten vertellen ’s avonds. Want dat is ook fijn, om alles op een rijtje te zetten. Dat helpt mantelzorgers ook heel erg.

Hij was op een hele ongelukkige manier voorovergevallen en zij had hem met kussens helemaal gesteund. Hij had iets gekregen waarvan de huisarts had gezegd dat hij daar in ieder geval vier uur van zou slapen.
Ik zei: ‘Wil je hem zo laten liggen, want zijn been ligt niet zo goed.’
‘Oh nee, dat maakt niet uit. Hij slaapt in alle houdingen’, zei ze.
Ik zeg: ‘Als je vannacht wakker wordt en je wil komen kijken, het is je eigen huis, dat mag hoor. Je bent welkom.’

Toen hebben we nog even de kussens wat ondersteund zodat hij wat makkelijker adem kon halen.
Toen zei ze: ‘Oh, ik heb gezien hoe lief u voor hem bent. Ik ga nu slapen.’
Ik zeg: ‘Oké.’

Later in de nacht zag ik dat hij wat ontlasting had. Hij lag op zijn kant. Ik hoorde het en ik zag het. Ik dacht: oh jeetje, die moet ik verschonen. Dit kan ik niet laten zitten. Maar ik dacht: dat kan ik niet alleen. Bovendien, ik heb hier helemaal niets. Ik weet niet eens waar een teiltje is of schoon goed. Ik denk: zolang hij er geen last van heeft, laat ik hem mooi eventjes liggen. En toen dacht ik: hij wordt toch straks tegen een uur of drie wel wakker. Dan heeft zij er ook minstens drie uur opzitten. Dan moet het dan maar. Uiteindelijk heb ik toch nog gewacht tot kwart over drie en toen dacht ik: ik moet haar wakker gaan maken. Want ik vind het zo erg.

En toen kwam ze zelf, zij kwam even kijken. Ik zei: ‘Fijn dat je er bent want we zullen hem toch even moeten verschonen want het ligt al een uurtje zo. En ik kon het niet alleen doen.’ En toen zaten wij te dubben van, hoe zullen we het gaan doen? Zij wilde hem op bed laten liggen. En ik dacht: op het moment dat wij hem weer terug gaan kiepen dan is meteen alles onder. Zullen we hem anders op een vuilniszak op de bank hijsen? Maar ja, het risico dat het niet goed gaat is er dan ook. Ik zeg: ‘Weet je wat we doen. Bel de zorg maar. Laten we er maar gewoon een paar handjes bij hebben.’ Dat heeft zij gedaan en na twintig minuten kwam de zorg. We hebben het bed iets van de kant afgehaald en ik ben achter het bed gaan staan en de zorg ervoor en zij heeft iedere keer alles aangegeven. We hebben hem helemaal verschoond en goedgelegd. Maar er was geen contact meer met hem, een beetje kreunen en daar hield het wel mee op. Ik heb niet genoemd dat hij in coma was, want ik ben geen arts natuurlijk en heb ook helemaal geen zorg achtergrond. Ik heb het niet tegen haar gezegd. Maar goed, zij had natuurlijk ook niet de ogen in haar zakken. Zij zag ook wel: dit gaat niet goed. En hij is ook totaal niet meer bijgekomen na dat ene slaaptabletje, hij is gewoon in coma geraakt. Alleen ik heb het niet benoemd. En dat is iets wat ik achteraf misschien wel had moeten doen, van: ‘Hoe denk je zelf dat de situatie nu is? Zou hij nog wakker worden?’ Wij hebben het daar zijdelings wel over gehad. Maar het is niet echt benoemd. En dat is iets wat ik een volgende keer wel zou doen. In de vragende vorm dan want nogmaals, ik ben geen arts. Ik wilde haar niet alleen laten. Want ik dacht: nu gaat het gewoon echt niet lang meer duren. Hij laat alles lopen en die starende blik, geen reactie meer geven. Maar zij was zo vreselijk blij dat hij weer goed lag en schoon in een bed.

Haar moeder is weer gekomen. Zij is zelf gaan douchen, terwijl haar moeder er was. Haar moeder heeft haar onder de douche vandaan geroepen. ‘Je moet nu komen, ik merk dat er iets verandert.’ En toen is hij om kwart over acht overleden. En ik was iets voor half acht weggegaan.

Dat heeft diepe indruk op mij gemaakt. Ook de manier waarop zij in het leven stonden, heel gelovig allebei. Dat de huisarts ook euthanasie had besproken. En dat hij zei: ‘Er is er maar één die mij thuishaalt.’ Dat vind ik dan wel weer heel erg knap, dat zij daar dan hun kracht uit halen. Dat je dan sterk genoeg bent om dat laatste stukje te doen, dat vind ik mooi. Maar het schrijnende was dus echt dat hij zo jong was en zijn vrouw, die daar dan zo alleen achterblijft.

Ik heb diezelfde dag nog gehoord van de coördinator dat hij was overleden. En zij zei: ‘Zijn vrouw wil graag dat je contact opneemt.’ ‘Nou, dat doe ik dan morgen wel.’ En toen heb ik haar een paar keer gebeld, maar ik kreeg haar maar niet te pakken. Toen heb ik haar een appje gestuurd met ‘je mag mij bellen.’ En toen belde ze ’s middags en zei ze: ‘Wil je alsjeblieft komen kijken? Hij ligt er zo mooi bij. Mooi, gladgestreken en alle rimpels en zorg weg.’ En toen ben ik inderdaad ’s avonds naar haar toegegaan.

Ja, die zit nog wel een hele tijd in mijn hoofd en ook in mijn hart.”

 

Nog geen reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Uw reactie verschijnt na goedkeuring door onze redactie. U ontvangt een mail als uw reactie is geplaatst.